Dichteres Elisabeth Eybers overleden

Zaterdag is dichteres Elisabeth Eybers in haar woonplaats Amsterdam overleden. Met haar is, na Ida Gerhardt en Vasalis, de laatste van de drie grote dichteressen uit onze literatuur heengegaan, zo zei dichter Cees van der Pluijm in het Radio 1 Journaal. Zij is 92 jaar geworden.

Twee jaar geleden kwam haar allicht laatste bundel uit, Valreep = Stirrup cup, met gedichten in het Afrikaans en in het Engels. In meerderheid zijn het kwatrijnen, een vorm die zich bij uitstek leende voor haar poëzie.


‘Noudat jy swyg is daar niks meer / vir my om ooit nog te begeer buiten die tydstip waarop ek / dieselfde stilte mag betrek,’ dichtte zij in ‘Vir Bert’, haar gestorven zoon.

Dochter van een predikant

Elisabeth Eybers werd in 1915 geboren in Klerksdorp, Transvaal. Haar moeder was Engelstalig, haar vader, predikant van de Nederduits Gereformeerde Gemeente, sprak Afrikaans. Toen zij twee was, werd hij beroepen naar Schweizer-Reneke. In dit kleine dorpje in West-Transvaal groeide ze op.

Toen ze zestien was, ging ze in Johannesburg letteren studeren. Nog maar net eenentwintig jaar oud debuteerde zij met de dichtbundel Belydenis in die skemering (1936). In juli 1961 verliet zij Zuid-Afrika, niet om politieke motieven maar om persoonlijke. Ze vestigde zich met haar jongste dochter in Amsterdam.

Aangeboren gevoel voor maat

Haar poëzie had al eerder in Nederland een warm onthaal gevonden. Zowel de bij G.A. van Oorschot verschenen Versamelde gedigte (1957) als een bundel met nieuw werk, Neerslag (1958), werden geprezen door Adriaan Morriën. ‘Haar taal is buitengewoon zuiver.

Zij beschikt over een aangeboren gevoel voor maat,’ schreef hij naar aanleiding van de verschijning van eerstgenoemd boek. Van het tweede prees hij onder meer ‘de gewoonheid van haar taal, die een natuurlijke en gesproken indruk maakt’.

Strakke verzen

Ook nadat zij zich had laten nationaliseren tot Nederlandse, is Elisabeth Eybers altijd de taal van haar geboorteland trouw gebleven. In een lang interview met Rob Schouten merkte ze daarover in 1985 op: ‘Ik weet dat veel Nederlanders het Afrikaans een kinderachtig brabbeltaaltje vinden, maar het is eigenlijk een veel soepeler taal dan het Nederlands.’

En ze vervolgde: ‘Juist die grammaticale eenvoud en compactheid lenen zich tot de strakke verzen waar ik van houd. Het Nederlands moet altijd een beetje in de vorm geperst worden, het Afrikaans valt er vanzelf in.’

Tussen twee culturen

Begin 1990 verschenen ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag twee bijzondere uitgaven: haar Versamelde gedigte (636 pagina’s) en een liber amicorum, Uit liefde en ironie, met naast studies over haar poëzie ook huldeblijken van collega-dichters.

Het opvallende van dit boek is dat het zowel bijdragen in het Nederlands als het Zuid-Afrikaans bevat. Duidelijk wordt dat voor de lezers uit Zuid-Afrika de taal van haar gedichten weliswaar geen moeilijkheden oplevert, maar dat de beschreven situaties hen dikwijls vreemd zijn. Zo was zij als het ware een dichter tussen twee culturen geworden.

Binnen de Nederlandse literatuur

Het werk van Elisabeth Eybers is meermalen bekroond. In haar geboorteland ontving zij tot drie keer toe de zeer hoog gewaardeerde Hertzog-prijs. Voor de eerste keer in 1944 voor haar poëzie, vervolgens in 1961 voor vertalingen en in 1971 nog eens voor haar eigen poëzie.

In Nederland vielen haar onder meer de Herman Gorterprijs 1974 voor Kruis of munt en de Constantijn Huygensprijs 1978 voor haar volledige werk ten deel. In 1991 ontving zij de P.C. Hooftprijs voor haar gehele oeuvre. In het rapport van de jury werd met nadruk geschreven dat haar poëzie binnen de Nederlandse literatuur van uitzonderlijke kwaliteit is en de bekroning ten volle verdient.

Nog inniger

De gedichten uit Teëspraak, verschenen ter gelegenheid van de uitreiking van de P.C.Hooftprijs, werden in 1993 opgenomen in Respyt. Nog meer dan in het voorgaande werk was er sprake van berusting en aanvaarding: ze zijn doortrokken van het besef dat het leven op z’n eind loopt en dat daar geen moederlief aan helpt.

Er is alleen nog uitstel (vandaar de titel). Toch is er een vorm van geborgenheid in de vertrouwde omgeving, zoals ze dichtte in ‘Refleks’: ‘Kort voor die oproep / span ek my in / om my nog inniger / in te spin // aan hierdie omgewing / hoe skeef dit ook sit / bly ek voorlopig / blindelings gekit.’

Afrikaans en Engels

De derde druk van haar Versamelde gedigte (2004) is in vergelijking met de tweede uitgebreid met vier bundels: Nuweling (1995), Tydverdryf / Pastime (1996), Verbruikersverse / Consumer’s verse (1997) en Winter-surplus (1999).

De meeste gedichten in de drie laatste bundels heeft ze zowel in het Afrikaans als het Engels geschreven. Ook in deze bundels gaat het over het ouder worden en de naderende dood. Haar verzen zijn kaler en soberder, de inzichten dwingender en de observaties snijdender. Als tegenwicht voor de ernst en het cynisme zijn er de ironie en de humor.

bron: NOS

Wat vind je van dit verhaal? Laat het me weten!